Het hoofdhuis
Het hoofdhuis van het Mastboomhuiscomplex is een laat negentiende-eeuws huis, waarvan de sfeer volledig behouden is. Drie generaties van de familie Mastboom hebben hier gewoond.
De laatste bewoner, Henri, leefde in het huis volgens de negentiende-eeuwse leefwijze die hem door zijn ouders en grootouders is meegegeven. Hij heeft vrijwel alleen het hoognodige aan het huis veranderd. De continuïteit van het huis, de leefwijze en het behoud van het bijbehorende land stonden voor hem voorop.
Het Mastboomhuis is in 1874 gebouwd voor Petrus Mastboom, de toenmalige eigenaar van de brouwerij, op een perceel gelegen rechts naast het huidige pand Dorpsstraat 46 uit 1964, waar voorheen het woonhuis van de familie Mastboom stond. De bouwheer overleed in 1896 en het huis ging over naar zijn zoon Antoon. Deze trouwde in 1904 met Maria Brosens. In 1907 kregen zij hun enige kind, Henri.
Het herenhuis heeft een T-vormige opzet en bestaat uit een hoofdgebouw met een min of meer symmetrische plattegrond, met aan de achterzijde een bijgebouw (bestaande uit de keuken en twee bijkeukens) eraan vast gebouwd in een iets verschoven positie.
Op de begane grond is er een aanzet tot een formele huishouding met een historiserende salon in neo-Lodewijk XVI-stijl, een neo-renaissance eetkamer en een kantoor. De symmetrie in de plattegrond wordt op de eerste verdieping doorgezet. Er is de ouderslaapkamer met daarachter een linnenkamer, en een bibliotheek met slaapkamer en suite aan de andere kant van de gang.
Op zolder van de achteraanbouw bevindt zich een meidenkamer. Een aparte diensttrap leidt naar de keuken.
De salons aan de voorzijde van het huis hebben een formeel karakter, maar al snel wordt van de formele indeling afgeweken. Zo heeft de salon geen behoorlijke kamer-en-suite (maar een achterkamer verbonden door een enkele paneeldeur) en hoewel de zondagse kamer met behoorlijke suitedeuren is verbonden met het kantoor, is in het laatste vertrek juist weer een toilet ingebouwd. Op de plattegrond wordt de overgang van de formele voorkant naar de informele achteraanbouw van het huis zichtbaar.
De opzet van het huis is opmerkelijk.
De brede statige voorgevel in eclectisch neo-classicistische trant geeft een verwachting van het interieur die niet geheel wordt waargemaakt: het formele karakter reikt tot wat vanaf de straatzijde zichtbaar is. De overige gevels zijn sobere bakstenen gevels.
De kozijnen in de aanbouw binnen en buiten ogen alsof ze niet bij het ontwerp horen, hoewel ze in de detaillering wel verwantschap vertonen. Mogelijk is het huis het resultaat van de volgende bouwpraktijk: aannemer of architect ging uit van een voorbeeldplan, bijvoorbeeld een ander pand uit een voorbeeldboek. Dit plan werd op een pragmatische manier versleuteld naar de wensen van de bouwheer.
De plattegrond werd mogelijk verkleind en/of ondieper gemaakt om het pand te kunnen inpassen in de situatie, waardoor de achterkamers ruimte moesten inleveren en er geen ruimte meer was voor een meer gebruikelijke rechte trap. Een privaat op het erf was ongewenst en moest dus ergens in het huis worden ingepast. Vervolgens werden er uit kostenoverwegingen en in die tijd gebruikelijke zuinigheid mogelijk bestaande kozijnen hergebruikt in de minder belangrijke achteraanbouw.
Dezelfde sobere instelling vertaalt zich in de eenvoudige uitvoering van de zij- en achtergevels, zoals dat overigens gebruikelijk was in die tijd.