De schuur
De schuur is aanvankelijk gebouwd als kleine schuur naast een enorme oudere schuur achter het buurpand nr. 46. De bouw zal in de tweede helft van de 19e eeuw hebben plaatsgevonden, waarbij aanvankelijk een tweebeukige schuur van twee traveeën tot stand is gekomen.
Op de kadastrale kaart van 1832, maar ook op de inmeting van 1864 komt de schuur nog niet voor. De schuur is voor het eerst ingetekend op de inmeting van 1875 waarop ook het Mastboomhuis zelf en een “verdieping” van de oudere schuur is ingetekend. Toch lijkt de aanbouw van het Mastboomhuis te zijn aangeplakt tegen de voorgevel van de schuur. Dit betekent dat de schuur mogelijk gebouwd is tussen 1864 en 1874. De schuur had een bakstenen voorgevel en een houten zij- en achtergevel. Aan de vierde zijde was de schuur van de oudere schuur afgescheiden door de huidige houten wand.
De kern van de schuur wordt gevormd door twee naaldhouten dekbalkgebinten, waarop jukken zijn geplaatst. De dekbalkgebinten hadden oorspronkelijk twee muurstijlen en één tussenstijl, die met pen- en gatverbindingen gemonteerd zijn.
Ook zijn er korbeels en windverbanden. Doordat de tussenstijl niet in het midden staat, was er een brede beuk en een smalle. Op het voorste gebint staat een A-spant, bestaande uit twee rechte spantbenen en twee hanenbalken. Het achterste gebint heeft een schaarspant met een tussenbalk. Omdat het achterste spant tevens de achtergevel vormde, zijn er op de dekbalk van het gebint sporen aanwezig van stijlen en zijn in het spant bijna alle stijlen nog aanwezig waarop de houten beplanking was aangebracht. Verder zal de kap een wolfseind, wellicht met overstek, hebben gehad.
De schuur had vermoedelijk van meet af aan een langwerpige aanbouw aan de achterzijde tegen de zuidwand van de grote oudere schuur. Gezien de breedteverschillen van de oudere schuur op de kadastrale opmetingen van 1832, 1864 en 1875 lijkt het erop dat deze aanbouw in de plaats is gekomen van een eerdere aanbouw aan de zuidzijde van de oudere schuur, die mogelijk bij de bouw van de huidige schuur vervangen zal zijn.
Vervolgens (vermoedelijk nog in de late 19e eeuw) werd de schuur omgevormd tot een driebeukige ruimte, door extra tussenstijlen te plaatsen. Hierdoor ontstonden drie beuken van ongeveer gelijke breedte. Ten opzicht van de oudere stijlen zijn de nieuwe tussenstijlen op een eenvoudiger wijze gemonteerd, en korbeels en windverbanden ontbreken.
Later, mogelijk in de vroege 20ste eeuw werd de schuur aan de achterzijde met één travee uitgebreid. Daarbij ontstond een nieuwe bakstenen achtergevel en tezelfdertijd is de oorspronkelijk houten rechterzijgevel versteend. Het achterste spant was dus geen achtergevel meer. Het wolfseind werd doorgetrokken als dakschild tot dezelfde hoogte als de zijgevel. De nieuwe houtconstructie in deze travee is gekoppeld aan muurstijlen bij de achtergevel. In de hoek met de oude schuur is daartoe één stijl van de oudere schuur benut.
Niet duidelijk is of de langwerpige achterbouw tegelijk met de uitbreiding is gesloopt of dat dit later is gebeurd. Theoretisch kan de schuur in open verbinding hebben gestaan met de aanbouw. De tamelijk rechte bouwnaad tussen het oude en nieuwere metselwerk van de achtergevel kan hierop duiden. Het jongere metselwerk van de achtergevel ter plaatse van de voormalige aanbouw is er eind jaren ’70 een keer uitgewaaid en daarna opnieuw opgetrokken door Gebr. Damen.
Al vóór 1962 is de schuur ingrijpend hersteld. Als gevolg van rot en verzakkingen moesten zowel de gebinten als de jukken worden gerepareerd, door bijvoorbeeld een extra stijl aan te brengen of een extra jukbeen. Ook nagenoeg alle sporen van de kap en de gordingen zijn vernieuwd.
Bij de sloop van de oudere schuur in 1962 zijn drie stijlen van de oude schuur behouden en is met gebruikmaking van de muurstijlen van de twee gebinten en van extra aangebrachte stijlen de houten beplanking beter afgedicht. Het betreft veelal hergebruikt materiaal, onder andere oude rolluiken afkomstig van het hoofdhuis.